Grenzen aan vrijheid

Voorbereiding

Uitdraai van symbolen voor zeggen, denken en doen; rood, groen en oranje kleurpotlood voor elke leerling

In de les

Geef iedere leerling een kopie van het werkblad. Hierop wordt het verloop van een dag aangegeven. Laat ze met groen kleuren als ze in deze activiteit vrijheid ervaren, rood als ze het gevoel hebben dat ze niet vrij zijn, of oranje als hun gevoel er tussenin zit.

Verdeel daarna klas in groepjes. Geef elk groepje een uitdraai van de symbolen doen, zeggen en denken. Benoem steeds een situatie (zie onder).

Laat de leerlingen bespreken of die situatie te maken heeft met doen, met zeggen of met denken.

Situaties:

  • Een tekening maken.
  • Iemand een duw geven.
  • Een snoepje uit de pot pakken.
  • Iemand knuffelen.
  • Je jaloers voelen.
  • Wensen dat je sterk genoeg bent om iemand in elkaar te slaan.
  • Zeggen dat je iemands kleren niet mooi vindt.
  • Lachen.

Laat ze vervolgens elke situatie in hun groepje bespreken: vinden ze dat ze vrij zijn om dit te doen/ zeggen/denken, of dat ze hier niet (helemaal) vrij in zijn? Laat ze bespreken wanneer je in deze situatie te ver gaat. Bespreek van enkele groepjes de uitkomsten. Laat de leerlingen zelf ook enkele situaties bedenken.

Pak als afsluiting de drie symbolen voor denken, doen en zeggen er nog eens bij. Bespreek: Wanneer heeft vrijheid een grens in de dingen die je doet? Hoe is dat voor de dingen die je zegt? En denkt?

Vertel tot slot: In je doen en zeggen ben je vrij. Maar er zit een grens aan, omdat je rekening moet houden met hoe het voor anderen is. In je denken ben je helemaal vrij. Je kunt anderen geen kwaad doen met je gedachten (alleen misschien jezelf).

Deze website gebruikt cookies om je ervaring te meten en te verbeteren.