1 min. leestijd

Wat zijn de zes uitgangspunten voor mensenrechten op school?

  • Mensenrechten algemeen

Uit het VN-Kinderrechtenverdrag en andere mensenrechtenverdragen volgen zes belangrijke uitgangspunten die heel goed aansluiten bij zowel de schoolpraktijk, mensenrechteneducatie en de burgerschapsopdracht. De school kan deze uitgangspunten vooropstellen en zoveel mogelijk als rode draad in alle facetten van het schoolleven verwerken.

De zes uitgangspunten voor mensenrechten op school zijn: 

  1. Op school staat het belang en de ontwikkeling van de leerling voorop 
  2. Leerlingen leren op school over mensen- en kinderrechten én oefenen ermee
  3. We zorgen op school dat iedereen erbij hoort 
  4. Iedereen mag meepraten en meedoen (participatie) 
  5. Alle leerlingen krijgen gelijke kansen om zich zo volledig mogelijk te ontplooien 
  6. We nemen allen onze verantwoordelijkheid en leggen verantwoording af 

Deze uitgangspunten lijken misschien op het eerste gezicht niet te leiden tot een vernieuwende aanpak, omdat ze deels al worden ingezet op scholen. Maar het is essentieel om deze bewust en stap voor stap binnen een integrale aanpak in de dagelijkse praktijk voor ogen te hebben. 

1. Het belang van de leerling staat voorop

Vanuit kinderrechten, moet het belang van het kind voorop staan bij alle beslissingen die kinderen raken. Dat betekent dat er altijd een belangenafweging moet zijn. Er moet steeds worden gekeken wat voor effect een beslissing heeft op kinderen en jongeren. Dit geldt voor de overheid en gemeenten als zij beleid maken. Maar ook voor scholen die onderwijs bieden aan kinderen of jeugdhulpverleners die een behandelplan maken (artikel 3 VN-Kinderrechtenverdrag). 

Op school betekent dit dat het belang en de ontwikkeling van de leerling altijd voorop moeten staan bij beslissingen die leerlingen raken. Soms vraagt dit om het tegen elkaar afwegen van belangen. Wat voor effect hebben handelingen of beslissingen op de leerlingen? Draagt een verandering bij aan de ontwikkeling van leerlingen? 

2. Leerlingen leren op school over mensen- en kinderrechten én oefenen ermee

Als mensen- en kinderrechten goed nageleefd worden, hebben mensen de kans om hun talenten te ontplooien. Kinderen kunnen dan veilig opgroeien en zich gezond ontwikkelen. Om voor mensenrechten te kunnen opkomen, moet je de rechten van jezelf en anderen kennen. Je moet begrijpen wat ze betekenen in het dagelijks leven. De overheid kan stimuleren dat er in het funderend en beroepsonderwijs voldoende aandacht is voor deze rechten. De overheid kan dit in wet- en regelgeving opnemen (recht op mensen- en kinderrechteneducatie, artikel 29 VN-Kinderrechtenverdrag).

Voor een school betekent dit dat zij mensen- en kinderrechten in alle aspecten van het onderwijs integreert: in de onderwijsmethodiek, in het curriculum en aanverwante activiteiten evenals in het pedagogisch klimaat in de klas en op school. Leraren helpen en dagen de leerlingen uit om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen ontwikkeling en het opkomen voor de rechten van zichzelf en anderen. Wat hebben leraren hiervoor nodig. 

3. Iedereen hoort erbij

Het gaat hier om het recht op gelijke behandeling, het verbod op discriminatie en het pleidooi voor inclusie. Mensenrechten gelden voor iedereen, zonder onderscheid naar huidskleur, religie of levensbeschouwing, ras, nationaliteit, seksuele geaardheid, beperking of andere grond. Het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie zijn dus heel belangrijk. De overheid moet zorgen voor inclusie: ervoor zorgen dat iedereen mee kan doen (artikel 2 VN-Kinderrechtenverdrag, artikel 14 EVRM). 

De school kan deze rechten binnen het kader van het onderwijs garanderen. Op school hoort iedereen erbij, niemand wordt uitgesloten. De school garandeert een discriminatievrije onderwijsomgeving en werkt toe naar steeds inclusiever onderwijs, waar diversiteit gerespecteerd en gevierd wordt. Hoe gaan we met elkaar om in de klas en op school? Bespreken we mogelijke stereotypen en vooroordelen? Hoe zorgen we voor een pedagogisch klimaat waarbij iedere leerling er mag zijn en erbij hoort? 

De MBO-Raad heeft hiervoor een servicedocument opgesteld rondom de naleving van gelijkebehandelingswetgeving in het MBO dat hierbij kan worden ingezet: ‘Gelijk zijn = gelijk krijgen?’. 

4. Iedereen praat en doet mee

Participatie als mensenrecht betekent dat iedereen kan en mag meedoen in de samenleving en meebeslissen over zaken die hem of haar aangaan. Ook kinderen en jongeren. Artikel 12 van het Kinderrechtenverdrag schrijft voor dat kinderen het recht hebben om hun mening te laten horen in zaken die het kind aangaan. Over het eigen huishouden, de school, de inrichting van de straat of op het werk. Maar ook breder, in de lokale en landelijke politiek. Iedereen moet op geschikte momenten en goed geïnformeerd kunnen meedenken en -beslissen (algemeen kiesrecht, vrijheid van meningsuiting, recht op informatie). 

Het recht op participatie van de leerling op school, ook wel ‘de stem van de leerling’ (student voice), is cruciaal voor burgerschap. Daarmee maken leerlingen zich democratie en mensenrechten echt eigen. Dit draagt sterk bij aan een open pedagogisch klimaat. Mogen leerlingen meepraten vanuit wie ze zelf zijn, worden ze daartoe aangemoedigd en daarbij geholpen, wordt er vervolgens naar ze geluisterd en heeft de stem van de leerling dan ook enige invloed? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor de manier waarop het onderwijs ingericht wordt? Mogen leerlingen meedenken over hun eigen onderwijsdoelen? Mogen ze meepraten en beslissen bij het aannemen van nieuwe leraren? 

5. Gelijke kansen voor iedereen

Ieder kind heeft recht op onderwijs op basis van gelijke kansen, ongeacht zijn of haar achtergrond, het opleidingsniveau of de financiële middelen van zijn of haar ouders/ verzorgers, of beperking (handicap/ chronische ziekte). Dit recht is vastgelegd in artikel 28 en 29 van het VN-Kinderrechtenverdrag en artikel 24 VN-Verdrag handicap en is een uitwerking van het recht op onderwijs en het recht op gelijke behandeling en verbod van discriminatie op grond van handicap en chronische ziekte. De overheid heeft de verplichting een inclusief onderwijssysteem te ontwikkelen. 

De school richt zich zo in dat elke leerling gelijke kansen krijgt, de beste kansen die passen bij de eigenheid van het kind. Daartoe kijkt de school naar de verschillen tussen leerlingen en sluit die het onderwijs aan bij de ontwikkelbehoefte en mogelijkheden die leerlingen hebben. Dit vraagt professionaliteit van de leraar om leerlingen maximaal uit te dagen om hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen. Met vaardigheden om leerlingen met een beperking onderwijs te kunnen bieden en differentiatie naar ondersteuningsbehoefte. En om subjectiviteit in de vorm van vooroordelen en aannames achterwege te laten. Om aan te voelen hoe ze écht contact kunnen maken met een leerling.  

Ook bij dit uitgangspunt kan het servicedocument ‘Gelijk zijn = gelijk krijgen?’ van de MBO-Raad worden ingezet. 

6. Verantwoordelijkheid en verantwoording

Rechten impliceren plichten. Plichten hebben echter alleen betekenis als degenen die deze moeten vervullen ook ter verantwoording geroepen kunnen worden. Overheden en overheidsinstanties moeten dus aanspreekbaar zijn op hun beleid en handelen. Ze moeten hun verantwoordelijkheid nemen en ze moeten verantwoording afleggen aan de bevolking en aan degenen van wie de rechten aan de orde zijn. Als mensenrechten niet nageleefd worden, kunnen de rechthebbenden naar de rechter stappen. Of naar bijvoorbeeld de Nationale Ombudsman (met klachten over de overheid) of het College voor de Rechten van de Mens (met discriminatieklachten en signalen over mensenrechtenmisstanden). Ze kunnen zich ook richten tot de politiek of kunnen de media inschakelen. 

Mensenrechtenverdragen zijn wel terughoudend in het formuleren van plichten voor individuen, juist omdat zij door machthebbers misbruikt kunnen worden. Mensenrechten vragen wel verantwoordelijkheid en verantwoordingszin. Deze begrippen kunnen leraar en leerlingen in de klas met elkaar bespreken. Er is ook solidariteit nodig: de bereidheid om de rechten van anderen te erkennen en ervoor op te komen. Ook voor mensen met andere culturele en religieuze opvattingen dan jezelf. Nemen de leerlingen in de klas, samen met de leraar, de verantwoordelijkheid om een positief leerklimaat te creëren? Kan de leraar zijn keuzes beargumenteren? Legt de school verantwoording af aan leerlingen, ouders/ verzorgers, het bestuur en de onderwijsinspectie? Doet de school wat zij zegt te zullen doen? Want de school en de leraar zijn uitvoerders van overheidsbeleid en daarmee plichtdragers.  

Deze website gebruikt cookies om je ervaring te meten en te verbeteren.